Hij werd rond 1528 geboren op de zogeheten 'Tulderse Hoef' in Hilvarenbeek. Als vijftienjarige jongen trad hij in bij de norbertijnen in de beroemde abdij te Middelburg. Deze monniken werden ook wel naar de kleur van hun kledij witheren genoemd, of premonstratenzers.
Op z'n twintigste was Adriaan een geprofeste monnik; waarschijnlijk heeft hij niet lang daarna de priesterwijding ontvangen. Vanuit de abdij werden talloze parochies tot in de verre omtrek voorzien van mankracht. Zo was in 1560 Adriaan toegewezen aan de parochie van het Zeeuwse plaatsje Aagtekerke. Volgens zeggen had hij een evenwichtig en beminnelijk karakter. In de week dat Den Briel in handen viel van de geuzen, werd hij overgeplaatst naar het Westlandse Monster om daar de gestorven pastoor Adriaan Lacops op te volgen. De reis over zee verliep moeizaam doordat hij in een zware storm terecht kwam. Hij legde dat zelf uit als een kwaad voorteken.
Op de pastorie trof hij de jonge kapelaan Jacques Lacops, eveneens afkomstig uit de abdij van Middelburg, en broer van de zojuist overleden pastoor Adriaan. Ook de oude heer Lacops woonde in op de pastorie, alsmede een huishoudster. Adriaan werd ingewerkt door zijn jongere medebroeder die hem uitlegde, dat de situatie in Monster bepaald niet gemakkelijk was. Hoewel het nog niet onder de invloedssfeer van de geuzen viel, had de nieuwe leer onder de gelovigen intussen toch al veel aanhangers gemaakt. Onderhuids broeide er van alles. Vele plaatsen langs de kust sympathiseerden openlijk met de geuzenbeweging. In het vervolg zou zelfs blijken, dat uitgerekend Monster per hoofd van de bevolking de hoogste geldelijke bijdrage zou leveren in de opstand tegen de Spanjaarden.
In de nacht van 6 op 7 juli werd er bij de pastorie aangeklopt. Vanachter de gesloten deur vroeg de huishoudster argwanend wat er was. De man maakte zich bekend als Jan Vrouwelingh. Hij zei dat de pastoor bij een zieke geroepen werd: "Er is echt geen gevaar bij." Nu stond deze man bekend als een onguur sujet die 's nachts langs de straten zwierf. Toch besloot pastoor Adriaan zijn plicht na te komen. Zodra hij de deur opende, stormde onverhoeds een aantal geuzen naar binnen en namen de kersverse pastoor, de jonge kapelaan Jacques en diens oude vader gevangen. Snel ging het naar Ter Heijde. Daar speelde zich het beschamende tafereel af met de visses die hun pastoor niet terug wilden hebben voor de prijs van een vat bier.
In Den Briel werden ze bij de gevangen uit Gorkum gevoegd. Op het moment van zijn dood moet Adriaan rond de 44 jaar oud geweest zijn.