In deze vakantiemaanden trekken veel mensen erop uit. In vroeger eeuwen was vakantievieren niet gebruikelijk. Wie op reis ging deed dat niet voor z’n plezier, maar met een duidelijk doel: als handelaar, als soldaat of als pelgrim.
Het woord ‘pelgrim’ kennen wij in de betekenis van een bedevaartganger. Het woord komt uit het Latijn en wordt daar peregrinus genoemd. Letterlijk betekent dit: iemand die door of langs de akkers trekt. In het Middelnederlands werd een pelgrim ook wel peregrijmen of pellegrijm genoemd. Van dit laatste is ons woord pelgrim afgeleid. Een pelgrim is dus heel letterlijk iemand die op pad gaat en langs velden en akkers trekt, op weg naar een religieuze bestemming.
Pelgrimeren – het op pelgrimstocht gaan – is al zo oud als er godsdiensten bestaan. Reizen naar heilige plaatsen geeft gelovigen het gevoel dichter bij het goddelijke te komen. In veel gevallen is de reis er naartoe – het onderweg zijn – vaak zelfs belangrijker dan de aankomst op de plaats van bestemming.
Het Latijn kent ook het woord peregrinatio. Dit woord heeft meer betekenissen die wel allemaal verband met elkaar houden. Zo wordt met peregrinatio de pelgrimstocht zelf bedoeld, maar het werd in de middeleeuwen ook gebruikt voor de keuze van monniken om bij wijze van boetedoening vrijwillig in ballingschap te gaan. Daarnaast komt het woord ook voor als aanduiding voor het reisverslag van een pelgrimstocht. Veel hedendaagse pelgrims voelen nog steeds de behoefte om de belevenissen en ervaringen die ze onderweg langs de akkers opdoen op papier te zetten.